Door Martin Borck
Bij bijeenkomsten van de EUREGIO geldt de ongeschreven regel dat alle deelnemers zich van hun eigen moedertaal bedienen. Dat is handig, want het is tenslotte makkelijker om een vreemde taal te verstaan dan hem te spreken. In het euregionale taalgebruik bleek het aandeel van het Duits desondanks lange tijd hardnekkig hoog. Maar de afgelopen paar jaar is de Nederlandse taal duidelijk aan een opmars begonnen.
Eigenlijk is het apart dat een grens zo’n sterke invloed heeft op de communicatie in een regio. Je reist van het ene land naar het andere en – hopla – ineens kun je er geen touw meer aan vastknopen. Vroeger gingen taalgrenzen vloeiend in elkaar over. In de 19e eeuw begon dat door het ontstaan van naties te veranderen. Dat in Duitsland destijds het Hoogduits als verkeerstaal werd ingevoerd, is niet zo gek. Mensen uit alle hoeken van het land moesten elkaar immers kunnen verstaan.
Er werden toentertijd taalnormen ontwikkeld en historisch-taalkundige naslagwerken opgesteld om de desbetreffende woordenschat vast te leggen. In Duitsland begonnen de gebroeders Grimm met hun mammoetproject het Deutsches Wörterbuch en in Nederland ontstond het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat overigens het omvangrijkste woordenboek ter wereld is. De gedrukte uitgaven van deze werken nemen meerdere meters kastruimte in beslag. Ondertussen vind je de (geactualiseerde) lexica ook online.
Keren we terug naar het heden, waar de taalgrens vaak een hindernis vormt. Hij bemoeilijkt het begrip tussen buren. De grensdialecten (waaronder Nedersaksisch en Nederduits) maken de grensoverschrijdende communicatie gemakkelijker, maar in een globaliserende wereld hebben ze het zwaar te verduren. Aan de andere kant ben ik juist verrast hoe goed streektalen zich ondanks het dreigende uitsterven staande weten te houden. Met name in Nederland zijn mensen trots op hun dialecten. Ze vormen een belangrijk identificatiemiddel met de regio waar ze bij horen. Het komt soms zelfs voor dat speelfilms in dialect uitgroeien tot grote bioscoopsuccessen. Denk bijvoorbeeld aan de Twentstalige film De Beentjes van Sint Hildegard – in 2020 was deze tragikomedie (met Nederlandse ondertiteling) in het hele land een kaskraker.
Maar dat verandert niets aan de realiteit van de taalbarrière. Hoe kunnen we die slechten? Mij lijkt het zinvol om in de grensregio’s de ‘standaardtaal’ van de buren te leren. De afgelopen decennia zijn de voorwaarden daarvoor in het Duitse deel van de Euregio verbeterd: het Nederlands is op de middelbare school uitgegroeid tot een volwaardig vak. In de jaren 80 werden daarvoor de eerste stappen gezet; vanaf toen mochten Realschulen (vergelijkbaar met havo-scholen) in Noordrijn-Westfalen Nederlands aanbieden als tweede vreemde taal in plaats van Frans. Ook werden er eerste, succesvolle pogingen gedaan tot tweetalig onderwijs. Op een paar Duitse basisscholen is het Nederlands ingevoerd als zogenaamde ‘ontmoetingstaal’, waardoor jonge kinderen spelenderwijs met de taal in aanraking komen.
Helaas is in het Nederlandse onderwijslandschap het tegenovergestelde gaande met het Duits. In het handelsland was kennis van het Duits vroeger zo goed als verplicht, op iedere hogere beroepsschool stond Duits op het rooster. Maar in de loop van de tijd heeft het Engels zich steeds meer als de nieuwe lingua franca ontpopt. Op de meeste middelbare scholen is een tweede vreemde taal niet meer verplicht. Het Duits zakt weg. En met zo’n vaart dat de groeiende kennis van het Nederlands bij Duitse grensbewoners dit verlies niet kan opvangen. Dat heeft gevolgen: het komt steeds vaker voor dat jonge mensen bij grensoverschrijdende evenementen in het Engels met elkaar praten. Jammer, want elke taal weerspiegelt een leefwereld aan facetten die de moeite waard zijn om te ontdekken. Als je je buurtaal niet kent, gaan zulke kwaliteiten verloren.
Vertaald door Sarah Hewitt.
Het “Woordenboek der Nederlandsche Taal” in de bibliotheek van het Haus der Niederlande (BHN), Universiteit Münster (foto ©Martin Borck).